Spraak- en articulatie
Als een kind niet goed verstaanbaar is voor zijn omgeving, dan kan er sprake zijn van een spraakklankstoornis. Dit is een overkoepelend term voor enerzijds een articulatiestoornis en anderzijds een fonologische stoornis. Het is niet altijd makkelijk om het onderscheid tussen beide te maken en vaak is er zelfs sprake van een combinatie van beide. Beide stoornissen vergen nochtans een andere therapeutische aanpak.
We spreken over een articulatiestoornis wanneer de uitgesproken klank(en) afwijken van wat we in het Nederlands algemeen aanvaarden als ‘normaal’, en dit los van onze dialectische varianten. Voorbeelden zijn lispelen, moeilijkheden om de /r/ goed uit te spreken, een bepaalde klank niet kunnen uitspreken, enz. Als er geen sprake is van ernstige structurele, sensorische of motorische afwijkingen, dan kunnen we je kind leren om op de juiste manier te articuleren. Dat doen we door héél erg veel te herhalen: eerst op klankniveau, later op woord- en zinsniveau en tot slot ook in spontane taal. Voor een succesvolle behandeling is het belangrijk dat ouders ook thuis met hun kind aan de slag gaan met de oefeningen.
Bij een fonologische stoornis zegt het kind in bepaalde woorden de klank soms wél goed, in andere woorden niet. In de normale taalontwikkeling komt dit voor tot ongeveer 3-4 jaar: kinderen ‘vereenvoudigen’ dan de volwassen taal. Ze laten klanken weg, wisselen klanken in een woord, voegen een klankje toe, enz. Naargelang ze hun motorische skills verfijnen en de taalregels impliciet leren, verdwijnen deze vereenvoudigingsprocessen. Een deel van de kinderen heeft moeite om deze taalspecifieke regels zonder hulp te leren of begrijpt niet welke kenmerken van een klank betekenisonderscheidend zijn. Een voorbeeld: als een kind altijd ‘dat’ zegt in plaat van ‘dak’, dan is het mogelijk dat het niet goed begrijpt dat een klank achterin de keel (k) een andere betekenis heeft dan een klank vooraan in de mond (t). In therapie gaan we dat betekenisonderscheid leren.